
Jurisprudentie
BB7303
Datum uitspraak2007-11-07
Datum gepubliceerd2007-11-07
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200702451/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-11-07
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200702451/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit gedateerd 4/5 juli 2006 heeft de gemeenteraad van Oldebroek, het bestemmingsplan "Hattemerbroek Oost 2005" vastgesteld.
Uitspraak
200702451/1.
Datum uitspraak: 7 november 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit gedateerd 4/5 juli 2006 heeft de gemeenteraad van Oldebroek, het bestemmingsplan "Hattemerbroek Oost 2005" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 30 januari 2007, kenmerk 2006-014629, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 5 april 2007, bij de Raad van State ingekomen op 6 april 2007, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 4 mei 2007.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 oktober 2007, waar appellanten, in persoon en bijgestaan door mr. A. Vinkenborg, en verweerder, vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Oldebroek, vertegenwoordigd door W. Rademader en mr. M. Tijssen, ambtenaren van de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het plan is een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan "Hattemerbroek 1974". Met de herziening wordt beoogd woningbouw mogelijk te maken in een open binnengebied in Hattemerbroek, tussen de Zuiderzeestraatweg in het noordwesten, de Hanesteenseweg in het noordoosten, de Zwaluwstraat in het zuidoosten en de Merelstraat in het zuidwesten. Het plan voorziet in nieuwbouw van 3 vrijstaande woningen en 8 halfvrijstaande woningen. Daarnaast voorziet het plan in een actualisering van de ruimtelijke regeling van de reeds bestaande bebouwing in het gebied.
2.3. Appellanten voeren aan dat de ontsluitingsweg van de in het plan voorziene woningbouw ten onrechte ten oosten van hun woning over een deel van hun perceel naar de Hanesteenseweg loopt.
Daartoe voeren appellanten aan dat in het voorgaande bestemmingplan "Hattemerbroek Oost" uit 1974 werd voorzien in een ontsluitingsweg naar de Merelstraat. Volgens appellanten verdient die ontsluiting de voorkeur boven de ontsluiting via de Hanesteenseweg. In dit verband voeren zij aan dat de ontsluiting via de Hanesteenseweg tot verkeersonveilige situaties leidt, mede omdat het zicht op de weg gering is omdat de boerderij aan de Hanesteenseweg 3 dicht tegen de weg aan staat. Appellanten voeren voorts aan dat de met het plan mogelijk gemaakte nieuwbouw leidt tot aantasting van de cultuurhistorische waarden van de Hanesteenseweg. Volgens appellanten is verder sprake van aantasting van historische verkaveling hetgeen zij in strijd achten met het Streekplan Gelderland 2005 dat er volgens hen in dit verband op is gericht waardevolle cultuurhistorische en landschappelijke structuren en waarden te ontzien bij verstedelijking. Appellanten voeren voorts aan dat één van de in het plan voorziene vrijstaande nieuwbouwwoningen te dicht achter de op hun perceel staande loods wordt gebouwd en dat het plan tot gevolg heeft dat zij ongeveer 2.000 m2 van hun perceel van ongeveer 3.000 m2 moeten afstaan waardoor hun woning ernstig in waarde en aanzien wordt aangetast.
2.3.1. Ter zitting hebben appellanten aangevoerd dat verweerder heeft miskend dat niet is aangetoond dat de Habitatrichtlijn en de Flora- en faunawet niet aan de verwezenlijking van het bestemmingsplan in de weg staan. Appellanten hebben dit niet eerder aangevoerd. Nu appellanten dit eerst ter zitting hebben aangevoerd, dient het met het oog op een goede procesorde buiten beschouwing te worden gelaten. Dit zou slechts anders zijn indien sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan van appellanten redelijkerwijs niet kon worden verlangd dat zij dit eerder naar voren hadden gebracht. Van dergelijke omstandigheden is echter niet gebleken. Dit argument kan derhalve niet bij de beoordeling van het bestreden besluit worden betrokken.
2.3.2. Appellanten zijn de eigenaren van de woning [locatie]. Blijkens de plankaart vindt de ontsluitingsweg van de in het plan mogelijk gemaakte nieuwbouwwoningen aansluiting op de Hanesteenseweg tussen de woning van appellanten en de woning Hanesteenseweg 3. De afstand van de ontsluitingsweg tot de woning van appellanten is ongeveer 6 meter. De afstand van de ontsluitingsweg tot de woning Hanesteenseweg 3 is ongeveer 13 meter.
De in het plan voorziene ontsluitingsweg en nieuwbouwwoningen zullen deels op gronden die nu nog in eigendom zijn van appellanten worden gerealiseerd.
Ter hoogte van het plangebied is de Hanesteenseweg gesloten voor vrachtverkeer en tevens geldt er een 30 km/u-zone.
De bestaande woningen aan de Hanesteenseweg ter plaatse van het plangebied zijn geen rijks- of gemeentelijke monumenten.
De bouwvlakken van de in het plan voorziene vrijstaande nieuwbouwwoningen bevinden zich op een afstand van ongeveer 20 meter achter de lintbebouwing aan de Hanesteenseweg. De in het plan voorziene halfvrijstaande woningen bevinden zich op grotere afstand.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de planvoorschriften bedraagt de maximale goothoogte voor deze woningen 3,50 meter en de maximale bouwhoogte 8,00 meter. Deze hoogten komen ongeveer overeen met de maximale goot- en bouwhoogten van de bestaande bebouwing aan de Hanesteenseweg.
2.3.3. Gelet op het met het plan mogelijk gemaakte aantal nieuwbouwwoningen heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het aantal verkeersbewegingen over de ontsluitingsweg beperkt zal zijn. Verweerder heeft zich, gelet op de afstand van de woning Hanesteenseweg 3 tot de aansluiting van de ontsluitingsweg op de Hanesteenseweg, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat hierdoor het zicht op de Hanesteenseweg vanaf de ontsluitingsweg niet ernstig wordt belemmerd. Verweerder heeft zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de snelheid van de voertuigen op de Hanesteenseweg ter hoogte van het plangebied beperkt zal zijn, gelet op de ter plaatse geldende 30 km/u-zone. Het vorenstaande in overweging nemende heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aansluiting van de ontsluitingsweg op de Hanesteenseweg geen verkeersonveilige situatie met zich meebrengt. Voor zover appellanten in dit verband beogen aan te voeren dat de maximumsnelheid ter plaatse veelal niet wordt nageleefd, overweegt de Afdeling dat dit ziet op de handhaving van de ter plaatse geldende verkeersregels. Dat aspect kan in deze procedure niet aan de orde komen.
2.3.4. De door appellanten gestelde mogelijkheid van een ontsluitingsweg via de Merelstraat, daargelaten de juistheid van die stelling, kan op zichzelf geen grond vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het bestemmingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. De gemeenteraad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. Hieraan doet niet af dat in het voorgaande bestemmingsplan werd voorzien in een ontsluitingsweg naar de Merelstraat in plaats van de Hanesteenseweg.
2.3.5. Met betrekking tot het standpunt van appellanten dat de met het plan mogelijk gemaakte nieuwbouw leidt tot een aantasting van de cultuurhistorische waarden van de Hanesteenseweg, overweegt de Afdeling dat vast staat dat de bestaande woningen geen rijks- of gemeentemonumenten zijn. De in het plan voorziene bouwvlakken voor de nieuwbouwwoningen bevinden zich op een afstand van ongeveer 20 meter of meer van de bestaande woonbebouwing. De maximaal toegestane bouwhoogte komt ongeveer overeen met de bouwhoogte van de bestaande bebouwing. Gelet hierop heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het ruimtelijk karakter van de met het plan mogelijk gemaakt nieuwbouw vergelijkbaar zal zijn met de bestaande woonbebouwing aan de Hanesteenseweg en dat er geen sprake zal zijn van een aantasting van cultuurhistorische waarden.
Voor zover appellanten hebben aangevoerd dat één van de vrijstaande nieuwbouwwoningen op korte afstand van hun loods kan worden gebouwd, overweegt de Afdeling dat de afstand van het bouwvlak van die nieuwbouwwoning tot aan de loods ongeveer 3 meter is. Gelet op de ligging van de loods ten opzichte van het bouwvlak, alsmede de vrije ruimte rondom zowel de loods als het bouwvlak, heeft verweerder de ligging van het bouwvlak in redelijkheid passend kunnen achten.
2.3.6. Appellanten hebben hun standpunt dat sprake is van een aantasting van historische verkaveling niet met feiten en omstandigheden onderbouwd en in zoverre niet aannemelijk gemaakt dat er strijd is met het Streekplan Gelderland 2005.
2.3.7. Vast staat dat ten behoeve van de verwerkelijking van het plan een aanzienlijk deel van het perceel van appellanten benodigd zal zijn. Ter zitting heeft de gemeenteraad gesteld dat allereerst zal worden gepoogd op een minnelijke wijze de gronden van appellanten te verwerven. Indien geen overeenstemming zal worden bereikt, zal de gemeenteraad overgaan tot onteigening.
Met betrekking tot de eventuele nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van appellanten stelt de Afdeling voorop dat ingevolge artikel 49 van de WRO het college van burgemeester en wethouders een belanghebbende die schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of onvoldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe kan kennen. Hiervoor bestaat een aparte procedure met eigen rechtsbeschermingsmogelijkheden. Er bestaat overigens geen grond voor het oordeel dat de door appellanten gestelde waardevermindering zodanig zal zijn dat verweerder hieraan bij de thans voorliggende beslissing omtrent goedkeuring in redelijkheid een doorslaggevend gewicht had moeten toekennen.
2.4. De conclusie is dat hetgeen appellanten hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarin wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is mitsdien ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto w.g. Taal
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 november 2007
325-559.